HANGMANNEN

Voetbalveldjes

Kinderen speelden op de grasveldjes in de G-buurt. In hun hoofden stonden dromen op repeat. Ik was een van die kinderen. Zelf woonde ik met m’n ouders, broertje en zusje in Diemen-Zuid, maar nagenoeg elk weekend en elke vakantie sliepen we bij mijn oma in Gooioord. De hele dag buiten waren we dan. We bouwden pretparken voor mieren en pissebedden in de zandbak. Meer dan eens veranderden die pretparken langzaam in een soort mini martelkamers. We bouwden hutten in het bos die we moesten verdedigen tegen denkbeeldige ninja’s. Of we haalden simpele boodschappen voor oma op de markt bij Ganzenhoef of Kraaiennest. Dan mochten we van het overgebleven kleingeld een loempia halen. Vaak voetbalden we. Op die grasveldjes dus en later eentje van steen met ijzeren doelen en een hek. Dan werden er teams gekozen en speelden we toernooitje. Het winnende team bleef staan. Soms kwam er een man kijken. Dan deed je extra je best want hij scoutte jongens om mee te doen aan het voetbaltoernooi op het Kwaku festival. 

Altijd stonden er ook jongens naast het veldje. Die waren meestal iets ouder en voetbalden niet. Ze chillden gewoon. De G-star Elwood broeken die ze droegen vielen perfect over hun Nike air max terwijl ze spraken over bako’s (basgitaren) en meisjes. M’n vader was thuis vaak over deze jongens aan het klagen. Hij waarschuwde me om niet met dit soort gasten op te trekken, want, zo zei hij, ze zouden geen bestemming hebben en geheid in de problemen komen. Mijn vaders woorden waren ferm en maakten indruk, maar toch wogen die woorden niet op tegen het ontzag dat ik voor deze jongens had. Ik vond ze namelijk oneindig stoer en voelde dat de wereld voor ze open stond. Want waar de rest van ons op het veldje bestaansrecht ontleende aan het voetballen hoefden deze jongens alleen maar aanwezig te zijn om aanspraak te maken op datzelfde bestaansrecht. Die mate van aura inspireerde me en dat wilde ik ook voor mezelf. Iemand zijn door er gewoon te zijn. Zo iemand zou ik worden.

Sociale huurwoning

Met Almere en Haarlem als tussenstops heb ik de weg teruggevonden naar de Bijlmer. Als volwassen man nu. M’n eigen huurwoning. ‘Ik ben in 20 minuten in de stad als ik dat wil, maar niemand belt bij me aan wanneer ze toevallig dronken in de stad zijn.’ Ik hoor dit mezelf regelmatig aanhalen als deel van mijn elevator pitch voor het stukje Zuid-oost waar ik nu woon. De K-buurt. Mijn buurt. Daar voeg ik aan toe dat ik alles op loopafstand heb: de toko’s, de markt, het Bijlmerparktheater en als je ietsje verder loopt een bioscoop, concertzalen en de Arena praktisch naast elkaar. En dan woon ik ook nog eens op steenworp afstand van de flat waar mijn oma gewoond heeft. Waar ik in de weekenden en vakanties op die voetbaldveldjes speelde. Toen ik hier een aantal jaar geleden introk vroeg ik me af of dit is hoe remigreren voelt. De mooie elementen van een nieuw begin en een herinnering gecombineerd.

Je leert een buurt pas echt kennen als je er komt wonen. Zo drong het ineens tot me door hoe ongelofelijk sociaal het hier is. Als je door de buurt loopt praten er mensen tegen je. Men maakt contact. En dat doen ze argeloos en vanzelfsprekend. Als kinderen die door louter toevalligheden verbonden zijn aan dezelfde speelplaats. En hoe deze kinderlijke benaderingen zachte onbedoelde revoluties zijn tegen een individualiserende maatschappij. Want elk toevallig samenzijn biedt mogelijkheden. Daar kan vriendschap ontstaan. Romantiek. Een samenwerking. Of gewoon een betekenisvol moment. Wat deze ontmoetingen overigens niet minder ongemakkelijk hoeft te maken. Zo is er die keer dat een paar jongens me bij Ganzenhoef station vragen of ik die ene artiest ben. Nauwelijks gehinderd door wat mijn antwoord ook mag gaan zijn op de vraag volgt: Gooi ff een freestyle dan

Winkelcentrum

Elke keer dat je uit je woning stapt en naar de supermarkt fietst weet je dat je voor even niet meer van jezelf bent. Je bent van de buurt. Net zoals de buurt van jou is. Het winkelcentrum biedt een grof overzicht van alles wat de Bijlmer huist. Mensen in al hun verscheidenheid lopen rond alsof ze er altijd al zijn geweest. Alsof zij dit doolhof van beton en groen ooit een keer eigenhandig hebben gebouwd en daarna plechtig trouw gezworen. Zelfs degenen die om kleingeld vragen vlak voor de schuifdeur van de supermarkt doen dit met een sereniteit waar bijna een claim vanuit gaat op de grond waar ze op staan. Dit is ook mijn grond, zeggen ze met hun ogen. En daarna zeggen ze met hun mond: ‘Heb je iets kleins voor me daar rasta?’

Dit is ook het grondgebied van een groepje oudere mannen. Als je niet beter wist zou je makkelijk kunnen denken dat ze er altijd zijn. Ze zitten of staan voor het winkelcentrum ter hoogte van de supermarkt en het eethuisje. Ze praten zelfverzekerd en gepassioneerd. Indien nodig lachen ze er luid bij. Of ze kijken observerend rond met een tevredenheid in hun gezicht. Ik heb een van deze mannen ooit horen uitleggen dat hij en z’n matties gewoon ‘buitenmensen’ zijn. En dat men snel is om te oordelen, maar de meeste van hen gewoon een job hebben. ‘Als ik een lange werkdag moet draaien zie je me niet. Maar als ik een dag vier uurtjes heb gewerkt dan is het over. Dan is de dag van mij.’  Het recreatieve spat ervan af als je de mannen zo ziet staan op een willekeurige middag, maar toch zegt iets me dat ze hun aanwezigheid ook serieus nemen. Wellicht is dat zelfbescherming. Wellicht is het plichtsbesef en voelen ze dat ze een hoger doel aan het dienen zijn. Het is allebei mooi.

Ik heb een theorie ontwikkeld over deze mannen. Als ik terugdenk aan mijn jeugd op die voetbalveldjes en aan die stoere jongens die ernaast stonden, dan stel ik me voor dat deze oudere mannen hier het opgegroeide deel zijn van die jongens. Dit deel is standvastig blijven staan. Ze zullen die basgitaren vast hebben bespeeld. En die meisjes gekust. Ze zullen carrières hebben gemaakt, liefdes ervaren en de wereld kinderen geschonken. Maar weggegaan zijn ze nooit. Winters hebben ze overleefd, een kredietcrisis, een pandemie. Minachting en liefdesverdriet zullen ze hier hebben weg gelachen. Samen. Met hun 8.6 biertjes en bakjes bloedworst, vleesworst, vladder, bere. Zelfs het internettijdperk dat mensen hun belevingswereld deed uitdijen en zo een ongekende mobiliteit aanspoorde heeft deze mannen niet in beweging kunnen brengen. En of dat een bewuste keuze is, onmacht of simpelweg de macht der gewoonte maakt me eigenlijk niet zoveel uit merk ik. Elke reden om te blijven is legitiem. Overal ter wereld is er potentie en gaan er dingen door, maar zij staan hier, vertellen mekaar sterke en/of grappige tories en roepen zo nu en dan wat naar een meisje. Met een dampende markt en het winkelcentrum als decor.

Toerist

Vanuit bepaalde standpunten moet het een bespottelijk of op z’n minst opmerkelijk gezicht zijn: een groepje mensen dat nergens naar toe aan het bewegen is. Toch lijken de mannen moeiteloos te blijven staan en met hun de tijd. En voor mij zegt dat op z’n beurt wat over de buurt waarin ze zich bevinden. De Bijlmer. Een buurt waar authentiek, levensecht en spontaan contact plaats mag vinden. Mensen die elkaar begroeten, vriendschappelijk bespotten, durven te corrigeren en te versieren en zo helemaal in het moment zijn. Ik denk dat elke mindfulness coach er diens vingers bij aflikt. De mannen zijn niet weg te denken uit het straatbeeld van een zomerdag hier en ze passen bij het warme sociale gevoel dat ik bij de Bijlmer heb. Hoewel niet iedereen altijd te spreken over hun aanwezigheid voelen ze zich op hun plek en comfortabel. Het is ook hun buurt.

En dat doet me denken aan mijn eigen relatie tot dit stadsdeel. Het overall gevoel van veiligheid in de Bijlmer staat nog wel is ter discussie. Ik leerde vroeger als jongetje dat niet iedereen die zegt ‘pass me die bal effe’ de intentie had om je voetbal ook weer terug te passen. In het toen nog overdekte winkelcentrum van Kraaiennest of Ganzenhoef achtervolgd worden door een junkie om je voetbal was niet het meest geriefelijke scenario dat je kon bedenken. Maar los van dat ik het onzin vind om een buurt te reduceren tot de negatieve incidenten schiet het voor mij onmetelijk te kort om enkel naar dit soort zaken te kijken als je het hebt over veiligheid.

Veiligheid komt in vele vormen. Een groot deel van mijn veiligheid zit hem in het gevoel volledig geaccepteerd te worden door je omgeving. En de Bijlmer accepteert. Het accepteert die mannen in het winkelcentrum. Het accepteert mij. Net zoals het mijn familie accepteerde in de jaren 80. En in de jaren 70 nog veel meer Surinamers en ook Antilianen die hun heil zochten in Nederland. Elitaire witte gezinnen met grootste plannen, alleenstaande homoseksuelen, arbeidsmigranten uit Marokko, Turkije, Polen, Chili, Ghana, Bangladesh en ga zo naar door. Allemaal werden ze opgenomen door de Bijlmer en vonden ze er hun plek. Ook dat is veiligheid.

Binnen die veiligheid voel ik een verbondenheid met deze mannen in ons winkelcentrum. En inspireren ze me nog steeds. Want nog altijd zijn ze iemand door er alleen maar te zijn. Het gevoel dat dat schijnt te mogen hier in dit stadsdeel verwarmt m’n hart. Het gevoel dat ik me niet hoef te bewijzen. Dat m’n aanwezigheid genoeg is. Ik kan het niet helpen dat het nog heel vaak voelt alsof ik enkel even op bezoek ben in Nederland. Een toerist. Maar nooit in de Bijlmer. In de Bijlmer kom ik thuis.